Trujillo, 24 oktober 2009
Alhoewel ik regelmatig twijfel aan alle meningen over het vervolg van de route in Colombia vanaf Miranda door de provincie Cuenca richting San Agustin, krijgen de adviesgevers hun gelijk. Vanaf Miranda waar soldaten dag en nacht patrouille lopen houdt na de stad de bescherming op. Inmiddels zo gewend aan de militaire controleposten voelt het opeens anders. Dat opeens duurt even voor het opvalt, maar na ettelijke kilometers geen militair meer te hebben gezien kloppen de verhalen, De provincie is gedeeltelijk beschermd en gedeeltelijk grensgebied tussen regering en Farc. Het is midden op de dag als we uit Miranda vertrekken. Uitgebreid afscheid van Lucio, hij introduceert ons aan zijn vrienden & familie, met hen brengen we het hele weekend en de maandag door. Afscheid gaat dan ook niet zomaar even, foto¨s, vele wensen en dan zijn we op pad. Ondanks dat geen militair meer te bekennen valt is het een prachtige rit voor we weer op de Panamericano zijn. Het enige spannende is de rivieroversteek naast een brug in stukken. De rivier staat uiterst laag en vormt dus nauwelijks een probleem, hooguit glad op de stenen in de rivierbedding en daardoor voorzichtig manouvreren.
Eenmaal op de Panamericano zijn de militairen weer volop aanwezig. Diensplichtig, altijd rondom de 18 jaar en niet te benijden. Afgelopen maanden maand sneuvelen er gemiddeld 15 door de nieuwe tactiek van guerilla`s, landmijnen op de looproutes van de patrouilles, vooral in de jungle waar de guerilla`s de cocaine handel deels in handen hebben. Het leger kan het tempo waarmee de zelf gemaakte landmijnen worden geplaatst niet bijhouden met opruimen.
De Panamericano blijft vervolgens de hoofdroute, via Popayan, Pasto en als laatste plaats voor de grens met Ecuador Las Lajas. Onderweg doet de kickstarter lastig, wil niet terug komen uit zichzelf. Bij `s-ochtends sleutelen blijkt dat de veer niet is gebroken, het zweet breekt me uit, is dit een probleem inwendig in de versnellingsbak? Advies van dokter Larry brengt uitkomst, de uitgaande as in de bronzen bus smeren van buitenaf. Einde probleem.
Onderweg met de motor in Colombia is bijzonder. Colombia is een uiterst motorvriendelijk land, alle wegen zijn tolwegen behalve voor motorfietsen. Colombianen zijn tevens motorgek. Nergens zie ik zoveel motorfietsen als hier. Overal waar ik stop veel vragen over de techniek van de motor. Het is goed gebruik om presentjes mee te geven. Behalve dat ik omhangen ben met armbandjes in de Colombia kleuren, sleutelhanger, polo shirt, t-shirt krijg ik al rijdend een paar handschoenen aangeboden. Omdat die van mij onder een snelbinder zitten, dacht ik eerst dat ik die verloren was, maar nee. Beetje klein, een paar dagen later heb ik daar de paters een plezier mee gedaan. Ook de militairen dragen hun steentje bij, de (scherpe) kogel op mijn voorspatbord (foto) is daar een voorbeeld van. Ook bijzonder zijn de wensen die ik mee krijg. Van mensen die je meer als even kennen hoor ik regelmatig Dios bendiga, ga met Gods zegen, dat klinkt echt anders als het gebruikelijke goede reis. Juan, de hoofdredacteur van het motorblad weet het nog fraaier te verwoorden, `Colombia es tu casa y nosotros tu familia …` ( Colombia is je huis en wij zijn je familie).
Vlak voor de grens met Ecuador is Las Lajas een bedevaartsoord, een soort mini Lourdes van Zuid Amerika. Het kerkje is gelegen in een diep maar klein dal met hooguit ruimte voor een kerk. Uit vele hoeken dumpen watervallen hun water in een riviertje dat onder de brug voor de kerk doorstroomt. Door de groene, grillige hellingen is de kerk slechts van 1 kant bereikbaar, via trappen vanuit het dorp, Las Lajas. Die nacht overnacht ik in het Casa Pastoral, het parochiehuis van de kerk. Ingericht met vele kleine kamers voor de bedevaartsgangers die van heinde en ver komen lopen voor de christelijke feestdagen. Die nacht zijn Marcus en ik de enige gasten naast de reguliere paters. De motor staat binnen, naast de door kaarsen verlichte kapel. Een meer ingetogen omgeving voor de laatste nacht in Colombia kan ik me niet indenken. Dat beeld verandert snel de volgende ochtend als de pater boven mij opstaat om 5 uur om zijn dagdienst te beginnen. Met houten vloeren betekent dat ook voor mij een vroeg begin. De paters luiden de ochtenddienst in de kerk in het dal uit met een sober afscheidlied in het Latijn, Ave, ave, het maakt Colombia verlaten nog meer emotioneel.
Vanaf het Casa Pastoral gaat de klinkerweg direct steil omhoog. De motor is nog lang niet op temperatuur en trekt de helling net niet, Marcus moet me een duwtje geven. De grens is door de perikelen tussen Colombia en Ecuador (twee jaar geleden heeft het leger van Colombia een inval gedaan in een kamp van de Farc gelegen op grondgebied van Ecuador, sindsdien geen diplomatieke betrekkingen meer). is aan beide kanten vergeven van politie en militairen. Desondanks is de grensovergang voor ons soepel. Omdat de ambtanaar Nederland niet kan vinden in zijn computer, is mijn motor voor Ecuador geregistreerd in de Nederlandse Antillen, dat had hij wel voor me.
In de bergen heeft de motor moeite met de hellingen, trekt matig tot slecht omhoog. Ik vrees een lekkende koppakking, kan ontstaan zijn door de koude motor te snel te zwaar te belasten in Las Lajas. In de avond valt in Ibarra opnieuw de Kawa van Marcus uit. De hotels in de stad zijn vol door nationale spelen dat weekend. Andres, een motorrijder die stopt voor een praatje brengt uitkomst. Met hem vinden we een hotel en een sleutelwerkplaats. Zaterdag aan de slag. Met als mal een oude pakking uit de motor maakt een werkplaats twee nieuwe pakkingen. Ik krijg ze geschonken! De cilinderkoppen, cilinderrand en zuigers zitten vol kool. Ik had deze schoonmaak actie graag in Medellin gedaan maar met de reserve pakkingen thuis op de plank, leek me dat niet handig. Met de twee nieuwe koppakkingen en de boel koolvrij gemaakt, is de motor merkbaar sterker. Dat komt goed uit. Quito ligt op 3.000 meter hoogte en dat betekent veel klimmen. Drijfnat door de vele regen komen we daar aan. In de oude binnenstad stop ik bij een parkeerplaats met een overkapte ingang. Gelukkig ligt een hotel om de hoek want de motor wil niet meer starten. De volgende dag maak ik in de open lucht garage tussen de regenbuien door de carburateur schoon en stel het benzinemengsel opnieuw af. Dat doet goed. Tussen Quito en mij wil het niet vlotten, prachtig maar vooral koud en nat. In opnieuw stromende regen rij ik Quito uit. Met mijn gedachten al mijlenver verder zit ik te dicht op een bus. Als die plotseling remt kan ik eveneens niet anders. Het voorwiel schuift onderuit en met motor en al schuif ik met de rechterzijde over het asfalt. Mijn rechtervoet raakt klem onder de motor. Eenmaal tot stilstand duurt het even voor ik mijn voet onder de motor uit heb gewurmd. Maar wat een geluk, geen auto direct achter me. Voorspatbord en regenkleding wat schade maar niets heftigs, de valbeugels voor en achter hebben hun werk prima gedaan. Elleboog, heup en knie pijnlijk maar alles functioneert. Opnieuw, wat een geluk!
Na Quito blijft de Panamericano op hoogte haar route vervolgen. Het landschap is bar, veel kale rotsen met af en toe wat groen, steden liggen in een dal of vallei en zijn daardoor met veel groen omgeven. De weg weerspiegelt dit landschap, af en toe prachtig asfalt maar ook veel opengebroken stukken, soms slecht to zeer slecht zodat ik in m`n eerste versnelling over de keien stuiter en door kuilen hobbel. Inmiddels ben ik ook door mijn reserve voorraad boutjes en moeren heen, verlies zo af en toe wat. Bewoners in traditionele kledij, zwaaien is er niet bij. In Loja brengt de lokale motoragent, Jesus, ons naar een hotel, zoekt samen met mij de volgende dag naar olie (hier alleen singlegrade 40 te krijgen), drinken we bier mee en begeleidt ons uiteindelijk ook uit de stad.
De dag nadat ik in de mail lees dat de Buell motorfietsfabriek haar poorten sluit, rij ik letterlijk Bob tegen het lijf in het hostal van de grensplaats Macara, hij is vanuit Chili op weg naar Seattle met een Buell. Die avond drinken we een bier op de spoedige herrijzenis. Opnieuw is de grens, ditmaal Ecuador met Peru, een oase van rust en orde. Ecuador registreert vertrek in computers maar in Peru worden we ingeschreven in boeken (dikke schriften) en worden papieren en visa afgehandeld, zonder smeergeld, zonder problemen, wat een verschil met Centraal Amerika!
De weg is voortreffelijk, wat de dagen tot nu toe niet lukt om fors wat kilometers op een dag te maken, dreigt nu wel te lukken. Vanuit Piura loopt de Panamericano door de woestijn. In het begin heeft dat nog wat weg van de Drunense Duinen maar al gauw verandert dat in eindeloze zandvlaktes met af en toe wat duinen en nauwelijks begroeiing. Het gebied is minstens zo groot als Nederland, de weg is kaarsrecht en ik schakel de benzinekraan op rerserve. De oranje jerrycan bevat op dat moment vrijwel geen benzine, twee dagen geleden is de dop gebroken en ik heb nog geen passende nieuwe gevonden. Niets is in beeld tot een stenen hut naast de weg opdoemt, een soort van restaurant en bandenplakmonteur in 1. Hij heeft 6 liter benzine voor ons. Opnieuw op pad, Marcus is al mijlenver vooruit als ik voor de tweede keer weer op reserve overschakel. Opnieuw brengt een eenzame hut met bandenplakker uitkomst, dit keer 1 gallon. Daarmee haal ik de benzinepomp, het is donker. Geen actie om te herhalen. Zonder goede kaart zijn we op pad gegaan. In Europa haal je simpelweg een kaart bij de pomp. In Zuid-Amerika moet je daarvoor op zoek. Een boekhandel in een grote stad heeft soms een wegenkaart, maar ook een echte boekhandel is soms ver te zoeken. De gok in Piura om een kaart te kopen in een volgende stad bleek niet handig.
Al voor mijn vertrek uit Nederland hebben Wiegert en Jacqueline gevraagd om hun sponsorkind in Peru te bezoeken. In mijn hoofd heb ik dat de plaats waar dat meisje woont langs de Panamericano is tussen Piura en Trujillo. Als ik die avond de mail goed bekijk krijg ik de kriebels. Ik ben er al voorbij. Een dorpje in de woestijn. Wat nu? Terug of doorgaan? De keus voor mij is snel gemaakt. Onmogelijk om de kans om iets goeds te doen voor een arm gezin te laten lopen. Onmogelijk om een verzoek van een vriend wat simpel in het bereik ligt te laten schieten. De woestijn lonkt me niet, maar met een betere voorbereiding mag dat geen punt zijn. Voor Marcus ligt dat anders. Hij wil vooruit en niet terug, hij wil kilometers vreten om aansluiting te maken met een vriend met wie hij Afrika wil doorkruisen. Oef, dat betekent afscheid. Sinds Costa Rica zijn we samen op pad, als er een camera boven ons hoofd had gehangen dan waren dat opnames geweest voor Easyriders II, een bizarre combinatie, een Liberator uit 1943 en een Kawasaki off road 2007, geheel geprepareerd voor de reis. Toch is het ook goed om weer op mezelf te zijn en wellicht lukt het om de aansluiting weer te maken in Cusco, Zuid Peru.
Terug door de woestijn, jerrycans vol met bezine, water en als ik op pad ga is de voorband half vol, langzaam loopt de lucht weg uit m`n voorband. Oppompen bij de pomp en daarna blijft de band hard. Bizar, maar waar. De gok die ik neem (alhoewel ik alle spullen bij de hand heb) om door te rijden pakt goed uit. In de middag kom ik aan bij Ciudad Noe, een kilometer de woestijn in vanaf de Panamericano. Een dorp gebouwd waarvan de infrastructuur is aangelegd na de orkaan El Nino in 2001 om plaats te bieden aan arme gezinnen. De familie van Carmen heb ik snel gevonden. Niet moeilijk, het halve dorp loopt uit en kijkt naar mij en de motor alsof een maanlanding heeft plaats gevonden en praat volop met mij. Bezoek is niet gebruikelijk. De infrastructuur van het dorp bestaat uit electriciteit, betonnen platen aan de kop van een rij huizen (hutten) die dienen stoep en als afscheiding tussen de wegen en tevens de breedte aangeven van de huizen en een waterleidingnet. Zo`n 1.200 mensen. Hiertussen zijn de huisjes gebouwd. Veelal van triplexplaten, rieten beschotting, soms stenen en daken van plaatmateriaal. Verder is het vooral zand, alhoewel het zand zo fijn is dat de benaming stof beter is. Met de vader van Carmen is het snel zaken doen. Samen gaan we met de eigenaar van de enige auto in het dorp naar de stad om een fiets te kopen. De bestemming is de andere dochter, Leydi, 9 jaar zij ziet er met haar lange gitzwarte haar en grote ogen uit als de jonge versie van een zigeunermeisje schilderij. Als ik zelf een dochter als haar zou hebben zou ik ook willen dat ze er hip bij loopt. Op de markt van Piura koop ik een prachtige blitse oranje (wat anders?) mountainbike. Alle fietsen die ik zie zijn van de dezelfde Chinese kwaliteit, goedkoop maar niet geweldig. Dit oranje exemplaar ziet er nog het meest robuust uit.
Terug in het dorp heb ik nog een missie te gaan, proberen de gevoeligheden van een vakantiebezoek van Carmen aan Nederland te bespreken. Dat vergt meer tijd. Moeder is met een ander kind voor een operatie naar het ziekenhuis, in Lima, 1.200 kilometer verderop. Met vader en een vriend van vader bepraten we een mogelijke reis van Carmen. In een cafe, triplex hut met een koelkast, koop ik een grote fles bier. Bier drinke in een campo. 1 Grote fles (0,6 liter) en 1 klein glas, jouw beurt is als je fles en glas krijgt aangerijkt, neem een forse slok bier, schud het laatste beetje schuim uit het glas op de grond en geef de fles door. Zo gaat de fles en het glas rond. Het bier doet z`n werk en de stemming is goed. Na een paar flessen besluiten we dat het niet handig is als ik naar de stad ga voor een overnachtingsadres. Dat komt mij goed uit, ik wil graag de school betrekken in het gesprek en heb daarvoor tijd nodig. Ik blijf slapen in het huisje van Leonardo, zoonlief moet daarvoor zijn bed afstaan. Het bed staat op stenen in het zand. Een rieten beschotting vormt de afscheiding tussen een koe, drie ezels, kalkoenen, een fors aantal kippen en mij. In de nacht is het koud in de woestijn, venijnige wind. Het bed is keihard en ik slaap onder een tweetal dikke, stjve, harde kleden. Ik schrik wakker van stemmen. In de nacht klinkt door de luidsprekers van het dorp een kerkdienst. Het is donker. Ik ben in de war, ik verwacht een uur of zes en dan is het toch al licht? Het is vier uur. Net zoals iedereen sta ik maar op. Buiten op de stoep neem ik plaats naast de anderen, vrouwen en mannen. Zij wachten op transport naar ver weg gelegen velden, hun dag begint om 5 uur als ze opgepikt worden en eindigt eveneens rondom die tijd. Die dag bezoek ik school en praat met onderwijzers en directrice, prima uitkomst.
In de ochtend is de waterpomp die het leidingnet onder een beetje druk zet, kapot. Einde van de dag zie ik hier en daar motortaxis, driewielers met een motor van meestal 125 cc (vooral Honda) afgeladen met jerrycans op pad gaan. Als ik de volgende nacht weer om vier uur op sta om samen met de anderen naar de dienst te luisteren hoor ik de pater vragen voor hulp, om iemand met verstand van een pomp. Ook die dag nog geen water. Ik heb al mijn zaken gedaan en na twee nachten is het tijd om weer te gaan. Als ik al het idee had armoede van dichtbij te hebben gezien dan ben ik hier, in deze campo, nog een stapje verder afgedaald. Eerlijk gezegd, ik vind het prachtig, het eten van het houtvuur is prima, kip, rijst, banaan, wit brood en eieren in verschillende combinaties drie keer per dag. Het dorp is klein en met iedereen is het makkelijk praatjes maken. De woestijn van dichtbij laat ook de schoonheid zien van het bar weinige leven dat daar mogelijk is. Ik heb bewondering voor deze mensen in dit harde bestaan en ben dankbaar voor de gelegenheid om dit van dichtbij mee te mogen maken. Ondanks geen of nauwelijks werk maken zij toch leven mogelijk met wat dieren en uiterst schamele bezittingen. Hun hartelijkheid is echter enorm, hun geloof en vertrouwen in een betere toekomst voor hun vele kinderen is eveens groot. De school staat in hoog aanzien. Ondanks geen materieel bezit een rijk gevoelsleven! Bij het afscheid krijg ik de uitnodiging en een altijd welkom voor een terugkeer naar de campo.