Archive for the ‘On the road’ Category

Kerst disco

maandag, december 24th, 2012
Kerst disco
Rionegro, Antioquia, Colombia, 24 december
Vanochtend heb ik ‘Vierhonderd brieven van mijn moeder’ van Joseph Oubelkas uitgelezen. Een waar gebeurd verhaal over vier jaar (1.637 dagen) opsluiting in Marokkaanse gevangenissen. Vanochtende vroeg in begonnen en in één ruk uitgelezen. Een verhaal over onrecht, corruptie en overleven in onmenselijke omstandigheden. Het zal geen toeval zijn dat vanochtend mijn oog op dat e-book boek viel. Het is een bijzonder verhaal dat buitengewoon past in deze Kersttijd. Een Nederlands verhaal dat het meer dan waard is om te lezen en door te vertellen. ‘Vierhonderd brieven van mijn moeder’ geeft namelijk een prachtig perspectief over onze Nederlandse samenleving in het licht van de universele basis elementen van een goed leven; gezondheid, liefde & vrijheid.
De Kerst in Colombia is een tradionele latino Kerst. In de twee weken voor de Kerstavond op 24 december, organiseren families ’sit-in’s’ voor de buurtkinderen en familie waarin iedere avond weer iemand het stokje doorgeeft om een deel van het Kerstverhaal te vertellen naast gebeden en liedjes. Voor de kids na afloop snoep, voor de familie en ouderen een borrel. Kerstavond zelf betekent eten en vooral ook drinken bij de opgetuigde Kerststal. Eten vooraf op de dag geprepareerd en in de avond direct vanaf het houtvuur waar buiten de vlam in gaat zodra de zon achter de bergen verdwijnt om zes uur ’s-avonds. Chorizo’s (worst), kip en rundvlees vanaf ‘el carbon’ zoals ze hier een houtskoolvuur noemen. Dat eten gaat niet zomaar. Om dat weg te spoelen bier, rum (soms) en vooral Aguardiente, dit is een bijproduct van rum en daarom goedkoop met iets minder alcohol als rum. We drinken dat als shooters, kleine borrelglaasjes in één keer weghakken. Aguardiente heeft een scherpe, vuige smaak. De eerste twee, drie trek ik goed, daarna ontbrandt letterlijk een vuur in mijn maag en vind ik een biertje toch aantrekkelijker. Althans dat is het plan. Drinken is een sociaal gebeuren en dat geldt helemaal met Kerst, fles en glas gaan eindeloos rond, een nieuwe fles (of karton) is altijd voorhanden en anders heeft een buurman nog wel wat. Sociaal betekent mee drinken en dus heb ik wat vaardigheid nodig om zo af en toe eens een rondje over te slaan. Salsa dansen is bijvoorbeeld zo’n escape.
Dansen, eten & drinken buiten. Stereo’s zijn naar buiten geschoven en bij alle finca’s brandt binnen bij de Kerststal en buiten de Kerstverlichting. Niks geen vredige kerstlampjes maar lichtversiering in alle kleuren. Lampjes die om het hardst knipperen in ‘at random’ patronen. Het lijkt wel een disco, een Kerst disco.
En morgen, eerste Kerstdag? Eerst de Mis in de kerk en dan vangt het gewone leven weer zachtjesaan aan. Een dag later en de Kerst is het feest dan hier voorbij. Ik wens iedere lezer een fijn Kerstfeest!!!

Honda CBX 250

vrijdag, december 14th, 2012
Honda CBX 250
Rionegro, Colombia
Het electronische display hoog boven de weg geeft 27 graden aan. De eerste regendruppels vallen. De big smile is niet van m’n gezicht te slaan, zelfs niet op de motor met de regen in rake druppels op mijn gezicht onder mijn geleende helm. Zevenentwintig graden en de regen voelt lekker warm. De Honda CBX is een kleintje, een motor van 250cc kom je in het Westen niet tegen. Hier in Colombia rijden ontelbaar veel motorfietsen rond en het overgrote deel daarvan is nog minder als 250cc. Neef José kende ik voor afgelopen zondag nog niet, maar bood me spontaan zijn motor aan. ’Ik gebruik de motor maar af en toe voor mijn werk en ik kan dus best een tijdje zonder’ zegt hij. Ik heb nog geen idee over wat voor een motor hij het dan heeft. Op maandag zoek ik hem op in La Ceja, een klein dorp ver in de bergen. Ver van Medellin wil zeggen anderhalf uur rijden, met bus twee uur inclusief overstap. Hij zet de kanarie gele motor buiten. ’Wow’ zeg ik ’een echte Honda CBX’, een één cilinder viertakt met zes versnellingen. De motor rijdt super soepel door de bergen. Boven de tachtig kilometer per uur kom ik niet maar dat is hier een ’natuurlijke’ maximum veilige snelheid buiten dorpen of stad. De weg is soms goed en soms slecht, alles wat beweegt begeeft zich op de weg, van paard en wagen tot zich traag omhoog slepende overladen vrachtwagens. Daartussen laveren is al spannend genoeg. Meer snelheid maakt vrijwel zeker brokken. Deze kleine motor is daarmee bij uitstek geschikt voor hier. Zelfs met twee beladen, trekt de motor ons met gemak de steile hellingen op.
Vanaf La Ceja slingert de weg door de groene jungle naar Rionegro. In de verte hoge bergen, niet wit met sneeuw maar altijd groen, we zijn dicht op de evenaar. Langs de weg her en der boerderijtjes. Typische finca’s, wit of geel geverfde muren, alleen een begane grond, vierkant en met rode pannen vanaf een net-niet-plat dak, schuin is een te groot woord daarvoor. Om de finca heen bananenbomen, fruitbomen en exotische bloemen. De aarde is roodbruin, de omgeving vooral groen en in de verte hangt voor de bergen een witte waas. Deze waas geeft de bergen een spookachtige gloed in de vroege ochtend en vooral vlak voor het invallen van het duister in de avond. De avond valt hier als een blok, als een gordijn dat met een ruk dicht getrokken wordt, de schemer is kort. Juist in die schemer als her en der lampjes aan gaan, het laatste licht de witte waas nog voor een moment doet oplichten, lijken de bergen in een laatste trilling van het licht te verdwijnen in de duisternis. Meer lichtjes doemen op en maken me nieuwsgierig naar de verte, naar de horizon die niet eindeloos is maar afgegrendeld door de bergen. Wat gebeurt daar? Wie leeft daar?
Vanaf Rionegro daalt de weg alleen nog maar, zo’n twee kilometer over een afstand van 35 kilometer. Dit is een heuse ’autopista’, twee keer tweebaans met af en toe een verkeersdrempel daar waar links en rechts eet- en drinkstalletjes zijn opgesteld, of waar de bussen stoppen. Bussen kunnen overal stoppen, maar de snelle, duurste kaartjes, busjes stoppen alleen op de plaatsen waar een natuurlijke (bocht) of aangelegde (zoals drempels), snelheidsvertrager aanwezig is. Ook op de autopista al het mogelijke aan snel- en langzaamverkeer. Halverwege, na een draai om de berg en het tolstation voor alles en iedereen behalve motorfietsen, doemt diep in het dal Medellin op. Een deel althans, de stad is zo groot dat de bebouwing door het dal heen slingert tot verder als mijn oog reikt. Een riviertje, Rio Medellin, stroomt als een tweedeling door het midden van de vallei. De stad in de diepte versterkt het gevoel dat je hoog uit de bergen komt. Hoe dichter op de stad hoe intenser het verkeer. Na een half uur passeer ik na veel geslinger de stadsgrens. Hier is geen plaatsnaambord voor nodig. Zonder aanwijsbare reden loopt plotsklaps het verkeer vast en ben ik omgeven door motorfietsen, auto’s, trucks, busjes, duwkarretjes en heel veel gele taxi’s. De autopista houdt niet op maar is nu één van de hoofdaders voor het verkeer door de stad heen. Drie of vier baans waar het verkeer vijf- of zesdik zich doorheen propt, soms stapvoets en soms zo maar weer bijna 80 km/uur. Hier begint het te regenen. De Honda heeft minimaal profiel op de banden, snelheid minderen is niet handig om je niet links en rechts in te laten halen of af te laten snijden. Opperste concentratie is sowieso keihard nodig. Het verkeer omgeeft je als een te strakke handschoen als weer eens een taxi of busje zich nestelt in de minimale ruimte tussen mij en hem. De staat van de weg is in de stad nog onvoorspelbaarder als daarbuiten. De regen maakt van de gaten in de weg killers omdat de diepte zich niet maar laat inschatten, dat betekent gaten zien te mijden en daar omheen slingeren tussen al het verkeer dat zich om jou heen begeeft en volop beweegt. Ogen in de rug, voelsprieten aan je schouders, dat is wat je nodig hebt. Met de kleine kanariegele Honda voel ik me letterlijk als een vis in het water. Voor de stoplichten kruip ik naar voren samen met alle andere motorfietsen en zodra het rode licht dooft, dat is een mili-seconde voor het groen oplicht en waar de mensen hier op getraind lijken, gaat het gas volledig open. Met Betsy, de Liberator, was rijden door de stad al een feestje en uitdaging om als eerste weg te zijn, met de kleine Honda raas ik door de zes versnellingen als in een Fomule 1 start in een race met alle motorfietsen van Japanse, Indiase, Colombiaanse en Chinese makelij, alsof ik in mijn leven niet anders gedaan heb. Vanuit mijn ooghoeken zie ik de mensen uit de busjes naar me staren, ik zie ze denken ’hier klopt iets niet in het beeld’. Een moment later zie ik dan een glimlach verschijnen als ze de puzzel hebben opgelost, ’ahh, het is een gringo’. Met zonnebril en helm kunnen alleen mijn te witte handen of een stukje kin en mond-met-grijns me verraden dat ik een gringo ben op een typisch Colombiaanse motor met Colombiaans kenteken en Colombiaans weggedrag. Mijn enthousiasme om als een danser door het verkeer te gaan, kan ik wat temperen door de ongelukken om me heen. In de twee uur in de stad zie ik maar liefst vier ongelukken met motorfietsen, drie daarvan zijn zo vers dat de berijder nog ligt te kreperen op de grond. En het verkeer? Dat slingert als een slang om de plek van het accident en brult verder op weg. Even later is het alweer droog en parkeer ik de motor veilig in een ’parqueadero’ (parking, stalling) in dit geval voor alleen motorfietsen op de Alpujarra, het hart van de stad met stadskantoren, rechtbank en ’el hueco’ (het ’gat’ waar alles verkrijgbaar is) dichtbij. Zonder kaart of GPS sta ik hier, veilig en wel, alsof ik hier thuis ben, en intens happy.

Panama

maandag, december 10th, 2012
Panama

Panama-stad, zondag 9 december 2012

In Utrecht laat de bus naar Centraal Station lang op zich wachten, ’ga ik de trein van 20.51 nog wel halen?’ spookt door mijn hoofd. Als ik binnen stap vraag de buschauffeur ’ga je op vakantie?’. Ik blijf met hem kletsen de hele weg en verdrijf daarmee een beetje de zenuwen. Hij is Turks van achtergrond en inmiddels acht jaar in Nederland. ’Ik ben één keer zeven weken terug geweest, ik was blij om weer terug naar Utrecht te kunnen gaan’. Ik vertel hem over Colombia, Diana, de ’inboergering’, de busreis gaat snel. De trein zal ik missen.
De info medewerker-met-NS-pet is duidelijk, ’nee, het is te laat, de trein van 20.51 was de laatste naar Düsseldorf’. Ik snap het niet, ’er gaat toch nog een laatste trein?’ vraag ik. ’Nee, dit is de laatste, morgenochtend gaat de volgende’ en hij kijkt me aan alsof dat zo is. Het is koud in het station, en ik heb de loodzware tas, vijf kilo stroopwafels, vijf kilo kaas, twaalf Oldtimers t-shirts, drie paar schoenen van Diana, et cetera het hele perron over gesleept, ik zweet ondanks de kou. Volgens het weerbericht -17 graden vannacht, daar lijkt het nu helemaal niet op. Ik trek me terug tegen de gevel van de boxershort- en sokkenwinkel. Wat nu? De auto uit de parkeergarage van het werk halen? Rijden en daar een parkeerplek zoeken? Larry bellen? Ik loop terug naar de info-stand. De man-met-pet trekt kennelijk zich mijn lot aan, hij komt uit de infostand en toont me het display van zijn handcomputer, ’kijk, geen trein meer, dit hier is de volgende’ en hij wijst op de eerste verbinding morgenochtend. ’Ik vlieg morgenochtend van daar uit en moet er dus vroeg zijn, dat ga ik niet halen met die verbinding’ zeg ik. ’Kom we gaan het even vragen’ en hij beent de grote stationshal over. ’Meenemen die bagage’ zegt hij streng als ik beide bagagestukken naast de ingang posteer. Ik gehoorzaam. Bij de balie zoekt een dame naar een mogelijke verbinding. Ze praten over Heerlen en Venlo, wat is het kortst van die twee per taxi naar Düsseldorf vragen ze hardop af. ’Ik denk zo’n tachtig Euro’ zegt hij tegen mij. Ik denk ’dat valt best mee’. Dan schiet hij weg. ’Connie, Connie’ roept hij tegen de dame van NS Hispeed, het aangrenzende kantoor afgesloten van de gewone NS-balie door een glazen wand. Hij legt haar de vraag voor. Zij loopt weg naar een computerscherm aan de balie ver achter de glazen wand, komt terug en spreekt het verlossende woord, ’ja hoor, er is nog één mogelijkheid, wacht even, dan print ik hem voor je uit’.
Via een overstap op Amersfoort, Enschede, wacht ik buiten op het perron een half uur in een ijzige koude op Münster voor de aansluiting naar Düsseldorf. Die komt en geen moment te vroeg.
In de trein ben ik begonnen in ’A time of gifts’ van Patrick Leigh Fermor, meestal ’Sir Paddy’ genoemd. In die Klassieker beschrijft hij zijn voettocht van Hoek van Holland naar Constantinopel. Zijn verhaal start in 1933 en beslaat deze reis van twee jaar. Ik ben verbaasd als ik lees over de sneeuw in Nederland, het is dan december. Dacht ik nog dat de sneeuw die de afgelopen dagen is gevallen en de kou extreem is, dan moet in nu die gedachte bijstellen. Hij beschrijft de kade van R’dam, Onder de Boompjes in de sneeuw, en zijn toch start echt als hij een caféhouder vertelt over zijn voettocht waarop deze Paddy een kopstoot (jenever en bier) aanbied, ’de reis is nu echt begonnen’. Hij is achttien jaar oud. Via Dordrecht, Sliedrecht en de Bommelerwaard (Zaltbommel) loopt hij Nederland uit in de winter. Nu ik in de trein ben weg gedoken in dat boek en buiten alles wit en koud is, vormt dat een prachtige gelijkenis. Ik ben benieuwd of hij nog langs de dijk en het huis van mijn opa en oma is gekomen. 1933 en het boek boeit nog steeds. Sir Paddy is dit jaar in zijn huis in de Mani, Griekenland, overleden. In Engeland en in de reisliteratuur een bekend figuur. Hij is allereerst bekend geworden in WOII. Op Kreta ontvoert hij samen met Griekse guerilla de Duitse commandant, een generaal. Het Duitse garnizoen maakt jacht op hen. Zij vluchten voort over de bergen. Na twee dagen op de vlucht, breekt de eerste zon de dag open op de berg waarover zij zich al twee dagen een weg banen. De Duitse generaal mompelt een Oud-Grieks gedicht en Paddy vult in en afwisselend herinneren beiden zich de tekst al doende tot het eind. Een lange stilte volgt. ’Ach so, Herr Major’, zegt de Duitser waarop Paddy het relaas vervolgt met ’it was very strange. As tough, for a long moment war had ceased to exist. We had both drunk at the same fountains long before; and things were different between us for the rest of our time together’. We hadden beiden uit dezelfde bronnen gedronken lang geleden als metafoor voor dezelfde soort opvoeding, als metafooor voor de overeenkomsten in plaats van de verschillen, de oorlog had opgehouden te bestaan. Als je een dergelijk voorval zo kunt beschrijven behoor je tot de Klassiekers.
De monorail van het station naar de luchthaven moet nog aan de eerste rit naar de gate beginnen als ik een dekentje tegen de kou over mijn benen drappeer in de tussenhal. Een hal tussen de treinsporen en de gate-verbinding. Ook hier is het koud, koffers met wieltjes rollen voorbij, wachten, nemen plaats of rollen door naar de gate-verbinding en wachten daar.
In Düsseldorf ben ik na een dochter met vader nummer drie als wachtende om in te checken. De balie van Iberia is nog niet open. Vader en dochter blijken ook Nederlanders te zijn. Pa heeft in Medellin gewoond en gewerkt en is 28 jaar geleden getrouwd met een Colombiaanse. Als ik beter kijk naar de prachtige jongedame kan ik de Colombiaanse roots zien. Ook leuk, zij is fotomodel voor de Harley-Davidson kleding lijn. Zij zijn op exact dezelfde vlucht als ik. De enige zorg die we hebben is de relatief korte overstaptijd op Madrid van één uur.
In Madrid gaan we als een speer uit het vliegtuig. Ik ben tijdens de vlucht met handbagage en al naar voren geschoven om met hen snel door te kunnen. Zonder probleem staan we op tijd bij de volgende gate.
De vlucht Madrid-Panama duurt elf uur. Het toestel is al wat ouder lijkt het. Ik leid dat af uit de karige entertainment-voorzieningen aan boord. Geeft niks, de vlucht verloopt soepel. Tocumen international airport voelt vertrouwd. Hier stond ik eerder te kijken naar de KLM Jumbo’s, ik mijn gedachten kan ik terughalen ’als ik nu instap ben ik terug, nee, pas als de tijd daarvoor is aangebroken’. Dat moment heeft nog lang op zich laten wachten weet ik nu.
Omboeken voor een vlucht naar Medellin op zaterdagavond in plaats van morgenochtend kan, voor $500, laat maar. Ik ga moeiteloos door de douane ondanks dat ik geen verblijfadres heb ingevuld. De douanier vult het Sheraton in als hij daar mij naar vraagt, dat is het eerste dat me te binnen schiet. Buiten vraag ik aan een politie-agent voor een taxi of bus naar een hotel dichtbij. Hij roept een man en die leidt me naar zijn taxi. Taxi blijkt een witte gewone auto. Ik stap in bij een snorder, geen legale (gele) taxi. Het is bewolkt en dat drukt de temperatuur naar 32 graden! ’Hola, ik ben Franciso’ zegt hij. Francisco is een donker getinte vijftiger. Hij pakt het handkoffertje aan nog voor ik mijn naam heb kunnen zeggen. Francisco grijnst van oor tot oor. In de auto leg ik uit wat ik wil. In heb gehoord dat op vijf à tien minuten afstand van het vliegveld een hotel staat. Daar wil ik naar toe. Panama-stad vanaf Tocumen, het vliegveld is een klein half uur met een taxi. Daar heb ik weinig trek in, morgenochtend wil ik vroeg op het vliegveld zijn. Ik moet dan opnieuw door de douane en vooral op zondag kan dat zomaar lang duren, halve kracht of druk. Francisco ziet al iets heel anders voor zich. ’Kom, we gaan naar een hotel in de stad. Ik weet een goed hotel, tachtig dollar en dichtbij zijn alle goede clubs.’ ’Ik wil slapen, eten en slapen’ zeg ik en vertel over de reis die gister’avond al is gestart en dat ik geen oog dicht heb gedaan en het eten karig was. ’Ahh’, zegt Franciso, ’eerst een meisje en dan nog beter slapen, een echte Panamese’. Ik vertel over Colombia. ’Een Panamese of Colombiaanse maakt niet uit, eerst feestje vieren en dan slapen’. Hij ziet in een man-alleen-op-reis iets anders als wat ik voor deze nacht voor ogen heb. ’Ik vertel over mijn eerste keer Panama, en vaag naar lokale muziek, Samy en Sandra als ik me goed herinner. Glunderend trekt hij de greatest hits kopie-cd van hen te voorschijn. Op vol volume stuiven we verder. Hij herinnert zich na wat aandringen waar het hotel dichtbij is. Bij de receptie vraag ik naar de prijs, dat valt niet mee, ik vraag Francisco naar zijn prijs heen en morgen ophalen terug, dat valt nog minder mee. Daarmee stel ik hem teleur. Ik blijf.
Even voor vijf uur geeft de wekker aan. Vanaf negen uur gister’avond zak ik al weg in korte, diepe slaapjes. De airco zoemt zachtjes op 24 graden. In de douche wacht ik tot het water van lauw naar warm gaat. Dat blijft uit. Ahh, warm en koud zijn omgedraaid ontdek ik twee minuten later. Je weet dat je in de Tropen bent als het koud water niet koud wil zijn, maar lauw tot warm blijft. Buiten een wolkenloze hemel, het is nog voor acht uur en al 35 graden, helemaal lekker! Op weg weer naar het vliegveld, de eerste vlucht naar Medellin.

Londen Olympics 2012

woensdag, september 5th, 2012
Londen Olympics 2012

Een weekend Olympische Spelen met de collega´s. Donderdagavond vertrek, slapen in de bus en via de tunnel Engeland in naar Stevenage. Zondag terug.

Vanaf de tunnel slaap ik kort. Voorbij Londen draait de bus de M1-north op. Even later stoppen we voor het Holiday Inn Express Hotel. Op tijd voor het ontbijt, te vroeg voor de kamers. Terug de bus in naar de rand van Londen en verder met de metro. In Covent Garden loop ik de blaren op mijn voeten, dan heb ik al wel een paar toeristische highlights gezien; Trafalgar Square, Downing Street 10, St. Pauls cathedral, de Big Ben, het reuzenrad London Eye. Na de lunch nog een echte koffie om het slootwater bij het ontbijt te vergeten. Dan is het tijd om alleen op pad te gaan. Opnieuw de warme ondergrondse in. Vanaf metrostation Fulham Broadway kan ik lopen naar Warr´s Harley-Davidson op King´s Road nummer 611, volgens hun website. Dat klopt. Ik ben vroeg (!), half vier. John legt uit ‘je huurt de motor voor 24 uur, dus als je hem nu mee neemt, morgen voor vier uur terug’. ‘Okay, ik wil om vijf uur wegrijden’ zeg ik. John legt het alarm van de motor uit, een Heritage Softail met nog maar 455 mijl op de teller. Een prachtige machine met gelukkig chromen valbeugels. Die moeten vooral mijn eigen risico van tweeduizend pond beschermen. ‘Ik ga vanavond naar het Excel stadium voor de halve finales van het boksen, heb je voor mij een parkeer tip, waar kan ik de motor veilig neer zetten?’ ‘Tja’ zegt John, ‘een parkeergarage is dan het meest geschikt, het zal lastig zijn om dichtbij te komen, en duur, de lui van de organisatie willen vooral dat je met OV reist.’

Op de eerste kilometers went de motor snel. In de stroom van het verkeer op King´s Road kan ik makkelijk aanhaken in het links rijden. Ik stop langs de kant van de weg bij een opticien, maar ook die kan me niet helpen aan een zuignapje voor mijn lenzen. In het Westminster-deel van het centrum passeer ik het Hard Rock Café. Voor de ingang staan bewakers die daarmee een rij wachtenden om naar binnen te gaan veroorzaken. De Harley heb ik om de hoek geparkeerd, het contactslot krijg ik niet open, laat maar, het alarm gaat automatisch aan zodra ik met de contactsleutel meer als een paar meter van de motor ben verwijderd. In de shop op de hoek tegenover veel hebbedingetjes, maar het is warm en ik heb al een bruin T-shirt met geel Warr´s H-D opdruk gekocht voor 29 pond. Doordat ik in de zijstraat sta geparkeerd wil ik niet draaien om terug de doorgaande weg op te gaan. Slechte keuze blijkt als ik even later volledig vastloop in het vrijdagmiddag verkeer met stoplichten die eindeloos op rood lijken te staan. De motor straalt hitte af. Nauwelijks ingereden lijkt me dit niet echt de beste manier daarvoor. Na twee of drie stoplichten naar voren te zijn gekropen tussen de peperdure auto’s door, kan ik weer wat vaart maken. Geen idee meer waar ik inmiddels ben. De Thames valt nergens te ontdekken. De rivier die Londen doorsnijdt is mijn doel. Aan de linkeroever ligt het Excel stadium. Een motorrijder haalt me in, ik kruip naast hem voor het stoplicht en vraag naar de Thames, hij kijkt me meewarig aan en roept vanuit zijn integraalhelm ‘follow me’. Het stoplicht springt op groen en hij geeft me daar toch een dot gas. De Harley heb ik tot dan toe laag in haar toeren gehouden, nu is het tijd om gas te geven. Ze springt en sprint naar voren terwijl ik eindelijk door de versnellingen heen kan opschakelen naar derde en vierde versnelling. ‘Dit is helemaal wow’ denk ik met een grijns van oor tot oor op mijn gezicht. Even later bij een volgens stoplicht kijkt de Engelsman me verbaasd aan. ‘Heb jij het niet heet? Ik zweet volop’, ‘da’s niet gek met integraalhelm, leren jack en motorbroek’ denk ik vanonder mijn bij Warr´s geleende open helm. ‘Mijn ballen zijn bijna gefrituurd van de grote hete motorblok onder me’ grijns ik. Hij lacht. Nog een stoplicht verder complimenteert hij me met mijn Steve Mc Queen jasje. ‘Bij de volgende rotonde ga jij links, ik ga rechtdoor de Thames over, jij volgt Docklands en dan kun je Excel niet missen.’ Na een paar honderd meter krijg ik de rivier in het zicht. Ik herken de weg. Hier liep ik vanochtend en met extra plezier trek ik op. ‘Niks lopen, met de motor de stad verkennen, is het ware leven’ gaat door mijn hoofd.

Tot aan het allerlaatste dranghek kan ik rijdend komen. De weg loopt recht door naar het Excel stadium. Ik draai en rij langzaam terug. Vanuit m’n ooghoek zag ik op weg naar het laatste dranghek een opgang voor wat me een kleine parkeergarage lijkt. Ik rij daarheen tot aan de slagboom. Een jonge gozer met oranje hesje zegt ‘dit is een privé parkeergarage voor het personeel’. De garage heeft twee verdiepingen en op de ondersta staan vier of vijf motoren aan het eind geparkeerd. ‘Mag ik bij die motorfietsen daar parkeren?’ ‘Eh, nee, eigenlijk niet.’ ‘Jammer’ zeg ik. Een boomlange vent komt op ons afgelopen. Een donkere man, neger, van bijna twee meter, in een keurig donker pak met wit overhemd en zwarte stropdas. Hij lijkt verdorie wel op het maatje van John Travolta in Pulp Fiction. Zou hij ook een blaffer onder zijn jasje hebben? Meest opvallende is echter zijn lange rasta haar. Op zijn rug heeft hij de lange zwarte lokken samen gebonden in een dikke, lange staart tot bijna op zijn kont. ‘Wat wil je’ vraagt hij aan mij. ‘Ik wil graag parkeren, ik ga naar het boksen in het Excel, ik ben voor het eerst in Londen en heb geen idee waar ik veilig kan parkeren.’ De rastaman knikt naar de jongen-met-hesje en zegt tegen mij ‘je kunt haar daar neer zetten’ wijzend op het hoekje met de motorfietsen. Helemaal blij en tevreden rij ik langs de inmiddels geopende slagboom.

Ik heb van John een extra schijfremslot mee gekregen en installeer alle mogelijke sloten; contactslot, stuurslot, alarm en schijfremslot. Rastaman komt even kijken. We maken een praatje over de motor. ‘Thuis, vroeger, in de Caraïben heb ik altijd motor gereden’ en hij somt een rijtje Japanse type aanduidingen op. ‘Maar hier in Londen niet, vind ik niks hier motorrijden, te druk, te veel halve garen.’ Als hij van me hoort Holland en Amsterdam, grijnst hij breeduit. ‘Ik rook alleen de pure weet, geen rotzooi, zo af en toe man.’ Vervolgens ratelt hij door over hypocriete politici, zakkenvullers en het grote geld van criminelen. We kunnen elkaar goed vinden in ‘legalize that shit’. Tijd om naar het boksen te gaan. ‘Staat de motor hier veilig’ vraag ik nog, alsof hij me gaat vertellen, ‘nee, ik heb mijn vriendjes al gebeld, ze komen zo je motor halen’, is een ander antwoord als ‘ja natuurlijk’ wel mogelijk. Beetje suffe vraag dus. Toch neemt Rastaman me serieus. We lopen eerst naar de twee bewakers bij de slagboom bij de uitgang, ‘hou zijn motor in de gaten’ zegt hij naar de twee man die gewillig knikken om vervolgens naar twee taxichauffeurs te lopen en hetzelfde te vragen, onderweg ‘zij zijn hier vanavond laat nog, praat even met ze’ tegen mij. Ik besluit alle spullen bij de motor te laten; twee helmen, nieuw T-shirt, handschoenen, sjaal, plastic tasje en ik loop terug naar de ingang. Rastaman staat daar opnieuw breeduit. Ik bedank hem nog een keer, ondertussen komt een knalgele Ferrari-cabriolet de parkeerplaats van het Victoria hotel opgereden. Gevolgd door een Aston Martin die twee keer moet steken om de draai te maken. Ik knik instemmend bij het zien van deze raspaardjes. Als tenslotte nog een Porsche het terrein opdraait maak ik een opmerking ‘prachtige wagens’ waarop Rastaman grijnst, ‘huurauto’s, je kunt ze hier per uur huren, jouw motor is cool, dit zijn rentals.’ ‘Ik had hem toch verteld dat ik de Harley heb gehuurd’ vraag ik mezelf af. Het antwoord doet er niet toe. We schudden handen, wisselen onze namen, ‘Colin’, en mobiele telefoonnummers.

Bij een mini-supermarkt koop ik een Baguette met kip-kerrie vulling. Op een grasveldje voor de ingang bekijk ik het aan me voorbij trekkende publiek. De diverse nationaliteiten herkenbaar aan de mee gebrachte vlaggetjes, shirts, petten en karakteristieke hoedjes (Mongolië). Ik bestudeer het kaartje van Londen en omgeving voor de terugweg. Ik voel me prima en zeker over het rijden tot nu toe, links en weinig slaap, maar voor de terugweg weet ik dat nog niet zo zeker. Wat ik kan voorbereiden nu ik nog fris ben, kan ik maar beter dus doen.

De laatste bokspartij is letterlijk het klapstuk. Met ‘we will rock you’ komt Anthony Joshua de arena binnen gelopen. Het voltallige publiek schreeuwt en stampt mee om over te gaan in  ‘Oe-aa-Joshua, oe-aa-Joshua’. Anthony wint zijn partij op punten. Kwart over elf mag ik via de zuidkant het Excel verlaten. Via een pislaantje loop ik het hele stadion langs aan de kant van de Thames naar de noordkant. Zeker een kwartiertje lopen met zicht op de Docklands aan de andere oever. De pakhuizen allemaal verbouwd in appartementen, langs de kade zijn de kranen uniform matzwart geverfd. Een paar grote luxe jachten liggen voor anker met volop lichtjes tussen ouderwetse tweemasters. Een oud binnenvaartschip staat op de kade op een sokkel. Achter de Docklands de lichten van de stad. De motor staat precies zoals ik haar achter heb gelaten.

De plattegrond van Londen en omgeving ben ik verloren in het stadium. Geen nood, ik heb de wegnummers uit m’n hoofd geleerd, A12, M11, M25 en tenslotte de M1-north. De twee taxichauffeurs die ik eerder heb gesproken zijn nog bij hun taxi’s en bevestigen de route, alhoewel ze Stevenage niet kennen. Vreemd eigenlijk. Ze geloven me direct als ik zeg dat ik daar kom via de M1.

Londen uit rijden gaat snel. Ik pis nog snel bij een bushalte voor ik de snelweg op ga. De snelwegnummers volgen elkaar keurig op. Op de grote ringweg de M25 duikt plotseling een Nederlandse bus schuin achter me op. ‘Verrek, dit is de bus waar we mee gekomen zijn.’ Door mijn vaart van iets boven de 70 mijl per uur blijft de bus ver achter. Ik hou in. De afslag naar de M1 north komt er aan. Ik kan niet zo langzaam rijden dat de bus me inhaalt voor de afslag. Ik volg de afslag en tot mijn verbazing zie ik in mijn spiegeltje de bus de andere afslag nemen. ‘Hè? Gaat de bus eerst nog collega´s ophalen?’ bedenk ik zonder veel besef over uur en tijd. ‘Kan ik hier draaien, neem ik de eerste afslag?’ Ik twijfel. ‘Nee, ik weet zeker, M1 North.’ Opnieuw gas erop. Tachtig mijl is net iets te snel als kruissnelheid in de nacht. Het is koud en in mijn stoffen jasje met alleen een T-shirt en overhemd daaronder, blaast de koude wind rechtstreeks over mijn huid. Ik rij door, door en nog verder door. Een grondmist komt opzetten, de snelwegverlichting houdt op en ik rij tussen wat vrachtwagens de nacht in. Nog steeds geen bord met Stevenage. Ik heb de dagteller en klometerstand niet bijgehouden, ‘wat is zonder deze info 35 mijl buiten Londen?’ Ergens heb ik een bord met ’service-nog-zoveel-mijl’ gezien. Ook dat duurt lang. Ik draai de parkeerplaats van het servicestation op. Het cafetaria is al dicht. Op de parkeerplaats staat een AAA-sleepwagen (de Engelse ANWB). Ik stop aan de rechterkant naast de bestuurder. Hij draait zijn raampje open. ‘Stevenage?’ roep ik vanonder mijn helm met waarschijnlijk extra volume door m’n oordopjes. Hij lacht van oor tot oor. ‘Jongen, je kan doorrijden tot Schotland en dan ben je Stevenage nog steeds niet gepasseerd’. ‘Maar dat ligt toch aan de M1?’ ‘Ja, aan de M1A1, je had net buiten Londen die afslag moeten hebben.’ ‘En nu?’ vraag ik. ‘Doorrijden tot de volgende afslag, keren, de M1 South volgen tot Luton, dat is afslag 10 en dan Hitchin volgen, daar is Stevenage aangegeven.’ ‘Thanks’ en met een grimlach start ik de Harley, passeer het benzinestation en draai de M1 op. Gelukkig volgt snel een afslag, door de wegwerkzaamheden is het even lastig om de goede kant op te gaan, maar even later ga ik South en nog steeds door de kou en mist. Al snel rij ik weer verlicht. Bij vliegveld Luton sla ik af. Door Luton heen en opnieuw het donker in. Een tweebaansweg die glooit en slingert in de mist, het links rijden kost geen moeite, door de adrenaline? Voor Hitchin slinger ik door een dorpje waar de Esso nog open is. Voor de zekerheid vraag ik nog een keer de weg. ‘Stevenage’zegt de pompbediende hardop door het nachtluikje en kijkt bedenkelijk. ‘S-t-e-v-e-n-a-g-e’ spel ik voor hem. ‘Nee, dat ken ik niet’. ‘Okay, dankjewel’ en weg ben ik. De jongen is een Paki(staan) of Indiër schat ik in, heeft geen idee of wil niks. Ik vervolg de route naar Hitchin. In Hitchin nog steeds geen borden Stevenage. Het is diep in de nacht en een late kroegganger loopt aan de andere kant van de straat voorbij. Ik draai en ben snel bij hem. ‘Mooie fiets’ zegt ‘ie. ‘Dankjewel’ en in één ademtocht door vraag ik ‘voor Stevenage, rechtdoor?’. ‘Volgende rotonde links, en dan is het verder aangegeven’. ‘Thanks’, gas erop. Opnieuw donker, mist, kou en tweebaansweg, maar dan rij ik eindelijk Stevenage binnen. Ik draai een Shell station in om de weg naar het hotel te vragen. Twee Indiërs en opnieuw geen idee. Als ik wegrij komt een auto met twee uit het raam joelende meiden me tegemoet. Zij gaan wel tanken. Ik draai opnieuw, en de jongedame naast de bestuurder kent het hotel en legt me de route uit. Even later parkeer ik de motor op de stoep. De nachtportier doet open. Volledig verkleumd loop ik naar binnen waar Erik, Nienke, Bob, Tom, Petra me met gejuich begroeten. ‘Biertje?’ vraagt Erik, ‘de groep van het boksen heeft de bus gemist en is ook nog niet binnen, daar hadden we het net over en dan kom jij binnen stappen’. Het is drie uur in de nacht.


El Hueco

vrijdag, januari 6th, 2012
El Hueco

Cali, Colombia, 6 januari 2012

El hueco, spreek uit als ’el wekko’, oftewel ’het gat’. El hueco is de naam voor een verzameling van straatjes in het hart van het oude Medellin. Nauwe, smalle straatjes worden onderbroken door straten waar het verkeer altijd vast lijkt te staan. Uitlaatdampen blijven hangen in de hitte. De meeste panden hebben twee of drie verdiepingen, sommigen komen tot vijf. Ook hebben sommige panden een doorgang onderdoor waar opnieuw winkeltjes zijn gevestigd. Voor de ingang van de meeste panden staat een stalletje. Verkopers bieden luidkeels hun waar aan. In de panden gebeurt dat via de boxen die aangesloten zijn op een microfoon waarmee een verkoper vanaf buiten de klanten naar binnen probeert te trekken met ’promociones’, aanbiedingen. Alles is hier te koop. Kleding, mobieltjes, groente, fruit, eten, ijzerwaren, leer, computeronderdelen, petten, hoeden, instrumenten etc. El hueco heeft een reputatie, de naam ’het gat’ duidt op de mogelijkheid om goederen in een gat te kunnen laten verdwijnen. Toch is het ook weer geen zwarte markt. Hier is het altijd druk. Met je rugzak op je buik, wurm je door de smekende ogen van verkopers in de richting waarop je wilt gaan.

Ik ben op zoek naar iemand die een leren bescherming voor m’n laptop wil maken. De meeste koopwaren zijn bij elkaar geclusterd. Een winkel die leer verkoopt is daarmee snel gevonden. Voor weinig koop ik een prachtige lap leer. ’Weet u ook iemand die hiervan een tas kan maken?’ vraag ik terwijl ik het antwoord al weet, nee verkopen zit hier niet in de genen. ’De hoek om, een kwart blok verder, rechts, zit iemand die je kan helpen’. De bewuste man of vrouw is even afwezig, maar ’Carlos kan je verder helpen’. ’Zie je de ingang naast de winkel hier schuin tegenover?’ ’op de tweede verdieping vind je Carlos, hij maakt prachtige tassen’. Ik passeer een jongen met basebalpet en gouden ketting die als het ware de ingang bewaakt. Hij knikt als ik Carlos zeg en omhoog wijs. De trap is smal en donker, verf is voor zover aangebracht al afgebladderd. Op de tweede verdieping is het ijzeren tralie hek gesloten. Als ik op de bel druk komt een man tevoorschijn. ’Bent u Carlos?’ De man knikt begrijpelijk als ik uitleg hoe ik hier terecht ben gekomen. ’Nee, ik heb geen tijd, en ik maak niet wat jij zoekt, maar ik kan je verder helpen.’ Via David, opnieuw wat trappen op en af, krijg ik de tip, ’Op de hoek bij leerwinkel Siete Cueros vraag je naar El Peruano’. Hmm, dat is dus dezelfde winkel als waar de lap leer vandaan komt. Heb ik nu het ultieme wachtwoord te pakken? Op naar ’siete cueros’. ’El Peruano?’ vraagt de verkoopster, ’ja, El Peruano’, bevestig ik. ’Op de derde verdieping heeft hij zijn zaak’. Via een trap die zo smal is dat ik net aan hierin pas, kom ik opnieuw tot stilstand voor een ijzeren hek. ’El Peruano’ doet voor me open. Een kleine, diep bruin gekleurde vijftiger neemt me zijn werkplaats in. Hij heeft het druk, maar een gringo heeft hij denk ik ook niet iedere dag in zijn werkplaats en dus luistert hij geduldig naar wat ik wil. Hij tekent wat, we komen een prijs overeen, en overmorgen kan ik het ophalen. Via via ben ik tot in het diepst van El Hueco door gedrongen. Ik heb al menig keer door de straatjes hier gelopen maar ik heb nooit vermoed dat achter de winkeltjes en stalletjes nog een wereld schuil gaat. In deze achterwereld zijn de naaiateliers, de ijzer- en leerbewerkers die veel maken (en namaken) van wat in de zichtbare koopwereld opgesteld staat. Achter deze wereld gaat opnieuw een nog een andere wereld schuil van zij die de materialen aanvoeren. Een wereld op zichzelf. Alles is te koop, maar zonder geduld en tijd krijg je hier niet wat je wilt.