Archive for the ‘On the road’ Category
Kerst disco
maandag, december 24th, 2012Honda CBX 250
vrijdag, december 14th, 2012Panama
maandag, december 10th, 2012Panama-stad, zondag 9 december 2012
Londen Olympics 2012
woensdag, september 5th, 2012Een weekend Olympische Spelen met de collega´s. Donderdagavond vertrek, slapen in de bus en via de tunnel Engeland in naar Stevenage. Zondag terug.
Vanaf de tunnel slaap ik kort. Voorbij Londen draait de bus de M1-north op. Even later stoppen we voor het Holiday Inn Express Hotel. Op tijd voor het ontbijt, te vroeg voor de kamers. Terug de bus in naar de rand van Londen en verder met de metro. In Covent Garden loop ik de blaren op mijn voeten, dan heb ik al wel een paar toeristische highlights gezien; Trafalgar Square, Downing Street 10, St. Pauls cathedral, de Big Ben, het reuzenrad London Eye. Na de lunch nog een echte koffie om het slootwater bij het ontbijt te vergeten. Dan is het tijd om alleen op pad te gaan. Opnieuw de warme ondergrondse in. Vanaf metrostation Fulham Broadway kan ik lopen naar Warr´s Harley-Davidson op King´s Road nummer 611, volgens hun website. Dat klopt. Ik ben vroeg (!), half vier. John legt uit ‘je huurt de motor voor 24 uur, dus als je hem nu mee neemt, morgen voor vier uur terug’. ‘Okay, ik wil om vijf uur wegrijden’ zeg ik. John legt het alarm van de motor uit, een Heritage Softail met nog maar 455 mijl op de teller. Een prachtige machine met gelukkig chromen valbeugels. Die moeten vooral mijn eigen risico van tweeduizend pond beschermen. ‘Ik ga vanavond naar het Excel stadium voor de halve finales van het boksen, heb je voor mij een parkeer tip, waar kan ik de motor veilig neer zetten?’ ‘Tja’ zegt John, ‘een parkeergarage is dan het meest geschikt, het zal lastig zijn om dichtbij te komen, en duur, de lui van de organisatie willen vooral dat je met OV reist.’
Op de eerste kilometers went de motor snel. In de stroom van het verkeer op King´s Road kan ik makkelijk aanhaken in het links rijden. Ik stop langs de kant van de weg bij een opticien, maar ook die kan me niet helpen aan een zuignapje voor mijn lenzen. In het Westminster-deel van het centrum passeer ik het Hard Rock Café. Voor de ingang staan bewakers die daarmee een rij wachtenden om naar binnen te gaan veroorzaken. De Harley heb ik om de hoek geparkeerd, het contactslot krijg ik niet open, laat maar, het alarm gaat automatisch aan zodra ik met de contactsleutel meer als een paar meter van de motor ben verwijderd. In de shop op de hoek tegenover veel hebbedingetjes, maar het is warm en ik heb al een bruin T-shirt met geel Warr´s H-D opdruk gekocht voor 29 pond. Doordat ik in de zijstraat sta geparkeerd wil ik niet draaien om terug de doorgaande weg op te gaan. Slechte keuze blijkt als ik even later volledig vastloop in het vrijdagmiddag verkeer met stoplichten die eindeloos op rood lijken te staan. De motor straalt hitte af. Nauwelijks ingereden lijkt me dit niet echt de beste manier daarvoor. Na twee of drie stoplichten naar voren te zijn gekropen tussen de peperdure auto’s door, kan ik weer wat vaart maken. Geen idee meer waar ik inmiddels ben. De Thames valt nergens te ontdekken. De rivier die Londen doorsnijdt is mijn doel. Aan de linkeroever ligt het Excel stadium. Een motorrijder haalt me in, ik kruip naast hem voor het stoplicht en vraag naar de Thames, hij kijkt me meewarig aan en roept vanuit zijn integraalhelm ‘follow me’. Het stoplicht springt op groen en hij geeft me daar toch een dot gas. De Harley heb ik tot dan toe laag in haar toeren gehouden, nu is het tijd om gas te geven. Ze springt en sprint naar voren terwijl ik eindelijk door de versnellingen heen kan opschakelen naar derde en vierde versnelling. ‘Dit is helemaal wow’ denk ik met een grijns van oor tot oor op mijn gezicht. Even later bij een volgens stoplicht kijkt de Engelsman me verbaasd aan. ‘Heb jij het niet heet? Ik zweet volop’, ‘da’s niet gek met integraalhelm, leren jack en motorbroek’ denk ik vanonder mijn bij Warr´s geleende open helm. ‘Mijn ballen zijn bijna gefrituurd van de grote hete motorblok onder me’ grijns ik. Hij lacht. Nog een stoplicht verder complimenteert hij me met mijn Steve Mc Queen jasje. ‘Bij de volgende rotonde ga jij links, ik ga rechtdoor de Thames over, jij volgt Docklands en dan kun je Excel niet missen.’ Na een paar honderd meter krijg ik de rivier in het zicht. Ik herken de weg. Hier liep ik vanochtend en met extra plezier trek ik op. ‘Niks lopen, met de motor de stad verkennen, is het ware leven’ gaat door mijn hoofd.
Tot aan het allerlaatste dranghek kan ik rijdend komen. De weg loopt recht door naar het Excel stadium. Ik draai en rij langzaam terug. Vanuit m’n ooghoek zag ik op weg naar het laatste dranghek een opgang voor wat me een kleine parkeergarage lijkt. Ik rij daarheen tot aan de slagboom. Een jonge gozer met oranje hesje zegt ‘dit is een privé parkeergarage voor het personeel’. De garage heeft twee verdiepingen en op de ondersta staan vier of vijf motoren aan het eind geparkeerd. ‘Mag ik bij die motorfietsen daar parkeren?’ ‘Eh, nee, eigenlijk niet.’ ‘Jammer’ zeg ik. Een boomlange vent komt op ons afgelopen. Een donkere man, neger, van bijna twee meter, in een keurig donker pak met wit overhemd en zwarte stropdas. Hij lijkt verdorie wel op het maatje van John Travolta in Pulp Fiction. Zou hij ook een blaffer onder zijn jasje hebben? Meest opvallende is echter zijn lange rasta haar. Op zijn rug heeft hij de lange zwarte lokken samen gebonden in een dikke, lange staart tot bijna op zijn kont. ‘Wat wil je’ vraagt hij aan mij. ‘Ik wil graag parkeren, ik ga naar het boksen in het Excel, ik ben voor het eerst in Londen en heb geen idee waar ik veilig kan parkeren.’ De rastaman knikt naar de jongen-met-hesje en zegt tegen mij ‘je kunt haar daar neer zetten’ wijzend op het hoekje met de motorfietsen. Helemaal blij en tevreden rij ik langs de inmiddels geopende slagboom.
Ik heb van John een extra schijfremslot mee gekregen en installeer alle mogelijke sloten; contactslot, stuurslot, alarm en schijfremslot. Rastaman komt even kijken. We maken een praatje over de motor. ‘Thuis, vroeger, in de Caraïben heb ik altijd motor gereden’ en hij somt een rijtje Japanse type aanduidingen op. ‘Maar hier in Londen niet, vind ik niks hier motorrijden, te druk, te veel halve garen.’ Als hij van me hoort Holland en Amsterdam, grijnst hij breeduit. ‘Ik rook alleen de pure weet, geen rotzooi, zo af en toe man.’ Vervolgens ratelt hij door over hypocriete politici, zakkenvullers en het grote geld van criminelen. We kunnen elkaar goed vinden in ‘legalize that shit’. Tijd om naar het boksen te gaan. ‘Staat de motor hier veilig’ vraag ik nog, alsof hij me gaat vertellen, ‘nee, ik heb mijn vriendjes al gebeld, ze komen zo je motor halen’, is een ander antwoord als ‘ja natuurlijk’ wel mogelijk. Beetje suffe vraag dus. Toch neemt Rastaman me serieus. We lopen eerst naar de twee bewakers bij de slagboom bij de uitgang, ‘hou zijn motor in de gaten’ zegt hij naar de twee man die gewillig knikken om vervolgens naar twee taxichauffeurs te lopen en hetzelfde te vragen, onderweg ‘zij zijn hier vanavond laat nog, praat even met ze’ tegen mij. Ik besluit alle spullen bij de motor te laten; twee helmen, nieuw T-shirt, handschoenen, sjaal, plastic tasje en ik loop terug naar de ingang. Rastaman staat daar opnieuw breeduit. Ik bedank hem nog een keer, ondertussen komt een knalgele Ferrari-cabriolet de parkeerplaats van het Victoria hotel opgereden. Gevolgd door een Aston Martin die twee keer moet steken om de draai te maken. Ik knik instemmend bij het zien van deze raspaardjes. Als tenslotte nog een Porsche het terrein opdraait maak ik een opmerking ‘prachtige wagens’ waarop Rastaman grijnst, ‘huurauto’s, je kunt ze hier per uur huren, jouw motor is cool, dit zijn rentals.’ ‘Ik had hem toch verteld dat ik de Harley heb gehuurd’ vraag ik mezelf af. Het antwoord doet er niet toe. We schudden handen, wisselen onze namen, ‘Colin’, en mobiele telefoonnummers.
Bij een mini-supermarkt koop ik een Baguette met kip-kerrie vulling. Op een grasveldje voor de ingang bekijk ik het aan me voorbij trekkende publiek. De diverse nationaliteiten herkenbaar aan de mee gebrachte vlaggetjes, shirts, petten en karakteristieke hoedjes (Mongolië). Ik bestudeer het kaartje van Londen en omgeving voor de terugweg. Ik voel me prima en zeker over het rijden tot nu toe, links en weinig slaap, maar voor de terugweg weet ik dat nog niet zo zeker. Wat ik kan voorbereiden nu ik nog fris ben, kan ik maar beter dus doen.
De laatste bokspartij is letterlijk het klapstuk. Met ‘we will rock you’ komt Anthony Joshua de arena binnen gelopen. Het voltallige publiek schreeuwt en stampt mee om over te gaan in ‘Oe-aa-Joshua, oe-aa-Joshua’. Anthony wint zijn partij op punten. Kwart over elf mag ik via de zuidkant het Excel verlaten. Via een pislaantje loop ik het hele stadion langs aan de kant van de Thames naar de noordkant. Zeker een kwartiertje lopen met zicht op de Docklands aan de andere oever. De pakhuizen allemaal verbouwd in appartementen, langs de kade zijn de kranen uniform matzwart geverfd. Een paar grote luxe jachten liggen voor anker met volop lichtjes tussen ouderwetse tweemasters. Een oud binnenvaartschip staat op de kade op een sokkel. Achter de Docklands de lichten van de stad. De motor staat precies zoals ik haar achter heb gelaten.
De plattegrond van Londen en omgeving ben ik verloren in het stadium. Geen nood, ik heb de wegnummers uit m’n hoofd geleerd, A12, M11, M25 en tenslotte de M1-north. De twee taxichauffeurs die ik eerder heb gesproken zijn nog bij hun taxi’s en bevestigen de route, alhoewel ze Stevenage niet kennen. Vreemd eigenlijk. Ze geloven me direct als ik zeg dat ik daar kom via de M1.
Londen uit rijden gaat snel. Ik pis nog snel bij een bushalte voor ik de snelweg op ga. De snelwegnummers volgen elkaar keurig op. Op de grote ringweg de M25 duikt plotseling een Nederlandse bus schuin achter me op. ‘Verrek, dit is de bus waar we mee gekomen zijn.’ Door mijn vaart van iets boven de 70 mijl per uur blijft de bus ver achter. Ik hou in. De afslag naar de M1 north komt er aan. Ik kan niet zo langzaam rijden dat de bus me inhaalt voor de afslag. Ik volg de afslag en tot mijn verbazing zie ik in mijn spiegeltje de bus de andere afslag nemen. ‘Hè? Gaat de bus eerst nog collega´s ophalen?’ bedenk ik zonder veel besef over uur en tijd. ‘Kan ik hier draaien, neem ik de eerste afslag?’ Ik twijfel. ‘Nee, ik weet zeker, M1 North.’ Opnieuw gas erop. Tachtig mijl is net iets te snel als kruissnelheid in de nacht. Het is koud en in mijn stoffen jasje met alleen een T-shirt en overhemd daaronder, blaast de koude wind rechtstreeks over mijn huid. Ik rij door, door en nog verder door. Een grondmist komt opzetten, de snelwegverlichting houdt op en ik rij tussen wat vrachtwagens de nacht in. Nog steeds geen bord met Stevenage. Ik heb de dagteller en klometerstand niet bijgehouden, ‘wat is zonder deze info 35 mijl buiten Londen?’ Ergens heb ik een bord met ’service-nog-zoveel-mijl’ gezien. Ook dat duurt lang. Ik draai de parkeerplaats van het servicestation op. Het cafetaria is al dicht. Op de parkeerplaats staat een AAA-sleepwagen (de Engelse ANWB). Ik stop aan de rechterkant naast de bestuurder. Hij draait zijn raampje open. ‘Stevenage?’ roep ik vanonder mijn helm met waarschijnlijk extra volume door m’n oordopjes. Hij lacht van oor tot oor. ‘Jongen, je kan doorrijden tot Schotland en dan ben je Stevenage nog steeds niet gepasseerd’. ‘Maar dat ligt toch aan de M1?’ ‘Ja, aan de M1A1, je had net buiten Londen die afslag moeten hebben.’ ‘En nu?’ vraag ik. ‘Doorrijden tot de volgende afslag, keren, de M1 South volgen tot Luton, dat is afslag 10 en dan Hitchin volgen, daar is Stevenage aangegeven.’ ‘Thanks’ en met een grimlach start ik de Harley, passeer het benzinestation en draai de M1 op. Gelukkig volgt snel een afslag, door de wegwerkzaamheden is het even lastig om de goede kant op te gaan, maar even later ga ik South en nog steeds door de kou en mist. Al snel rij ik weer verlicht. Bij vliegveld Luton sla ik af. Door Luton heen en opnieuw het donker in. Een tweebaansweg die glooit en slingert in de mist, het links rijden kost geen moeite, door de adrenaline? Voor Hitchin slinger ik door een dorpje waar de Esso nog open is. Voor de zekerheid vraag ik nog een keer de weg. ‘Stevenage’zegt de pompbediende hardop door het nachtluikje en kijkt bedenkelijk. ‘S-t-e-v-e-n-a-g-e’ spel ik voor hem. ‘Nee, dat ken ik niet’. ‘Okay, dankjewel’ en weg ben ik. De jongen is een Paki(staan) of Indiër schat ik in, heeft geen idee of wil niks. Ik vervolg de route naar Hitchin. In Hitchin nog steeds geen borden Stevenage. Het is diep in de nacht en een late kroegganger loopt aan de andere kant van de straat voorbij. Ik draai en ben snel bij hem. ‘Mooie fiets’ zegt ‘ie. ‘Dankjewel’ en in één ademtocht door vraag ik ‘voor Stevenage, rechtdoor?’. ‘Volgende rotonde links, en dan is het verder aangegeven’. ‘Thanks’, gas erop. Opnieuw donker, mist, kou en tweebaansweg, maar dan rij ik eindelijk Stevenage binnen. Ik draai een Shell station in om de weg naar het hotel te vragen. Twee Indiërs en opnieuw geen idee. Als ik wegrij komt een auto met twee uit het raam joelende meiden me tegemoet. Zij gaan wel tanken. Ik draai opnieuw, en de jongedame naast de bestuurder kent het hotel en legt me de route uit. Even later parkeer ik de motor op de stoep. De nachtportier doet open. Volledig verkleumd loop ik naar binnen waar Erik, Nienke, Bob, Tom, Petra me met gejuich begroeten. ‘Biertje?’ vraagt Erik, ‘de groep van het boksen heeft de bus gemist en is ook nog niet binnen, daar hadden we het net over en dan kom jij binnen stappen’. Het is drie uur in de nacht.
El Hueco
vrijdag, januari 6th, 2012Cali, Colombia, 6 januari 2012
El hueco, spreek uit als ’el wekko’, oftewel ’het gat’. El hueco is de naam voor een verzameling van straatjes in het hart van het oude Medellin. Nauwe, smalle straatjes worden onderbroken door straten waar het verkeer altijd vast lijkt te staan. Uitlaatdampen blijven hangen in de hitte. De meeste panden hebben twee of drie verdiepingen, sommigen komen tot vijf. Ook hebben sommige panden een doorgang onderdoor waar opnieuw winkeltjes zijn gevestigd. Voor de ingang van de meeste panden staat een stalletje. Verkopers bieden luidkeels hun waar aan. In de panden gebeurt dat via de boxen die aangesloten zijn op een microfoon waarmee een verkoper vanaf buiten de klanten naar binnen probeert te trekken met ’promociones’, aanbiedingen. Alles is hier te koop. Kleding, mobieltjes, groente, fruit, eten, ijzerwaren, leer, computeronderdelen, petten, hoeden, instrumenten etc. El hueco heeft een reputatie, de naam ’het gat’ duidt op de mogelijkheid om goederen in een gat te kunnen laten verdwijnen. Toch is het ook weer geen zwarte markt. Hier is het altijd druk. Met je rugzak op je buik, wurm je door de smekende ogen van verkopers in de richting waarop je wilt gaan.
Ik ben op zoek naar iemand die een leren bescherming voor m’n laptop wil maken. De meeste koopwaren zijn bij elkaar geclusterd. Een winkel die leer verkoopt is daarmee snel gevonden. Voor weinig koop ik een prachtige lap leer. ’Weet u ook iemand die hiervan een tas kan maken?’ vraag ik terwijl ik het antwoord al weet, nee verkopen zit hier niet in de genen. ’De hoek om, een kwart blok verder, rechts, zit iemand die je kan helpen’. De bewuste man of vrouw is even afwezig, maar ’Carlos kan je verder helpen’. ’Zie je de ingang naast de winkel hier schuin tegenover?’ ’op de tweede verdieping vind je Carlos, hij maakt prachtige tassen’. Ik passeer een jongen met basebalpet en gouden ketting die als het ware de ingang bewaakt. Hij knikt als ik Carlos zeg en omhoog wijs. De trap is smal en donker, verf is voor zover aangebracht al afgebladderd. Op de tweede verdieping is het ijzeren tralie hek gesloten. Als ik op de bel druk komt een man tevoorschijn. ’Bent u Carlos?’ De man knikt begrijpelijk als ik uitleg hoe ik hier terecht ben gekomen. ’Nee, ik heb geen tijd, en ik maak niet wat jij zoekt, maar ik kan je verder helpen.’ Via David, opnieuw wat trappen op en af, krijg ik de tip, ’Op de hoek bij leerwinkel Siete Cueros vraag je naar El Peruano’. Hmm, dat is dus dezelfde winkel als waar de lap leer vandaan komt. Heb ik nu het ultieme wachtwoord te pakken? Op naar ’siete cueros’. ’El Peruano?’ vraagt de verkoopster, ’ja, El Peruano’, bevestig ik. ’Op de derde verdieping heeft hij zijn zaak’. Via een trap die zo smal is dat ik net aan hierin pas, kom ik opnieuw tot stilstand voor een ijzeren hek. ’El Peruano’ doet voor me open. Een kleine, diep bruin gekleurde vijftiger neemt me zijn werkplaats in. Hij heeft het druk, maar een gringo heeft hij denk ik ook niet iedere dag in zijn werkplaats en dus luistert hij geduldig naar wat ik wil. Hij tekent wat, we komen een prijs overeen, en overmorgen kan ik het ophalen. Via via ben ik tot in het diepst van El Hueco door gedrongen. Ik heb al menig keer door de straatjes hier gelopen maar ik heb nooit vermoed dat achter de winkeltjes en stalletjes nog een wereld schuil gaat. In deze achterwereld zijn de naaiateliers, de ijzer- en leerbewerkers die veel maken (en namaken) van wat in de zichtbare koopwereld opgesteld staat. Achter deze wereld gaat opnieuw een nog een andere wereld schuil van zij die de materialen aanvoeren. Een wereld op zichzelf. Alles is te koop, maar zonder geduld en tijd krijg je hier niet wat je wilt.